Glomma-Morgana en hele erge Noren
Voor de zomervakantie van 2008 hadden we met vrienden afgesproken twee weken te verblijven aan het Femund-meer in Noorwegen. Het meer is groot, en het omringende gebied is deels een natuurpark. Veelbelovend dus. De heenweg zouden we voor de verandering eens door zuidwestelijk Zweden doen, door de provincies die aan Noorwegen grenzen. Ook veelbelovend. En in de laatste week zou ik met een heuse Noor wat gaan vissen op de Glomma.
Als je naar vanaf Kiel met de veerboot naar Zweden gaat en je wilt vanaf dag 1 een vakantiegevoel hebben: Mijd Hamburg en zoek je weg eens door Oost-Friesland. Rustig, landelijk en buitengewoon aardige Duitse gastvrijheid in de Gasthofjes langs de weg. En vergeet dan vooral niet de gerechten met asperges en nieuwe haring te proberen, want die Duitsers doen er veel meer leuks mee dan wij. We deden dit op de heen- en ook op de terugweg (want toen wisten we het succes immers reeds) en dikke kans dat we dit over een paar jaar weer herhalen. Westelijk van Hamburg gaat er een prima pontveertje en de oversteek is een welkome onderbreking van hoe dan ook heel wat rij-kilometers.
De veerboot naar Göteborg sla ik even over. Zuidwestelijk Zweden is een rustig en soms erg mooi gebied, met buitengewoon veel viswater, zowel meren, groot en klein, als nogal wat stroompjes. Bekijk de kaart maar eens en de schijn bedriegt beslist niet. Wij waren echter op doorreis, en daar ik niet puur op visvakantie was, besloot ik mijn tijd op te sparen voor de 2e en de derde week. Een paar aardige dagtrips maakte dat ik hier best nog wel eens opnieuw heen wil en dan ook wat meer doen met de hengel. Vanaf de streek van Vänern, Zwedens grootste meer, in het zudwesten, naar Femunden blijkt toch een rit van dik 650 km te zijn. Een beetje teveel rijden naar mijn smaak, maar veel wordt goedgemaakt door de omgeving, die per 100 kilometer noordelijker ook steeds mooier wordt.
Vanaf een zeker moment volgen we dan de Klarelva, die afkomstig is uit Noorwegen. Daar heet hij Trysilelva. Over de gehele lengte een aanlokkelijke rivier, wat wordt onderstreept door de herhaald opduikende parkeerplekken vanwaar je te water kunt om te gaan waden. Trysil heeft kennelijk al een naam bij ons Nederlanders, want langs de weg staat daar een groot bord met “De Koffie Is Klaar!” Denk nu niet gelijk aan Salau-achtige toestanden, want daar is het land aldaar gewoon te leeg voor en dat selecteert vanzelf zijn eigen publiek uit. Het laatste stuk rijden naar Jonasvollen, aan de westoever van Femund, geeft een voorproefje van de natuur straks: steeds sporadischer autoverkeer, en we moeten enkele malen stoppen omdat rendieren de weg versperren.
Een van de aardige dingen als je in die streek bent, zo in het midden van de zomer, is de korte nacht. Zeer handig als je je vakantie deelt met niet-vissers. Ik ging vaak pas tegen tienen de deur uit, om dan te vissen tot even na middernacht. Donker was het dan nog in het geheel niet, maar de volgende dag moest ik natuurlijk wel mee op voor de vakantietrip van die dag. Maar het viswatertje lag zowat naast de deur, dus na twee uurtjes kun je niet anders dan tevreden zijn, toch?
De vangst was echter zeer matig: alleen de plaatselijke knul ving elke avond zijn vlagzalmpje. Met die jongen heb ik wel op een van die avonden om beurten op de vis staan werpen gedurende een goed half uur. Kring van vis. Hij werpt. Kring, bij vlieg – geen beet. Nieuwe kring, een paar meter verder. Jaap werpt. Kring, bij vlieg – geen beet. Afijn, zo herhaalde zich dat een tijdlang, totdat het spel zich wat dichterbij ging afspelen, en ineens: hap / beet, bij mijn Jonasvolse visgenoot. Die bracht het beestje aan de kant en of ik dat ondermaatse beestje voor in de pan wou hebben. Noren: zeer geneigd tot opeten wat ze vangen. Beleefd, doch zeer beslist wimpelde ik dit af. Ik ben ook nog een avond met een boot wat verder het water op geweest, maar mijn hele arsenaal aan imitaties vermocht geen aanbeet af te dwingen. Maar ja, je bent wel op een prachtig water, waar de bergen aan de overkant alle nuances paars gaan kleuren in de steeds lager staande zon. Wie zeurt er dan nog over vis?
Na de slot-barbecue aan de waterrand kwam de dag van de trip terug Noorwegen in, naar Hamar. Om mij een pleziertje te doen maakten we onderweg een stop, en ik mocht kiezen waar. De passage van de Isterfossen, de overloop van het Femund meer en een zeer gewilde stek, van waaruit een waterstroom uiteindelijk de Trysilelva zal heten. Of ik daar wou vissen? Het leek me daar bij die stroomversnellingen net even te heftig. Een handvol kilometers stroomafwaarts leek het beter, en daar mocht ik even proberen. Ook hier stroomde het water nog hard zat, maar ik had het reuze naar mijn zin en verzilverde een van de vier aanbeten: een meerforel, niet groot, maar wel prachtig getekend. Na een goed uur moesten we weer door. Die Ments Havard Aassen, waarmee ik op vissen zou gaan, dat is een echte oer-Noor. Een hele erge. Geboren en opgegroeid in Trysil, ving zijn eerste forel toen hij nog geen vier was en vist met de vlieg sinds zijn elfde. Dus dat doet hij nu zo’n veertig jaar.
Hij zegt dat je het beste maar wat kunt aanrotzooien als je bindt, ‘als de verhoudingen maar een beetje kloppen’ – je kent dat wel - maar maakt ondertussen wel de mooiste kunstwerkjes, met de precisie van de schilderijen van, laten we zeggen, Carel Willink. Ik heb er ooit een paar van hem gekregen – zulke mooie vliegen, ik dúrf er niet eens mee te vissen. Staat vaak op foto’s met van die salmoniden die zo regelrecht uit de kanjerkoningcompetitie kunnen komen. Beviste reeds de wateren op zowat alle continenten. Aardig vismaatje, toch?
Ik voelde me toch wel wat schuchter om met zo’n type op pad te mogen. Zouden we elkaar wel wat te melden hebben? Zou die man niet alleen maar last van me hebben? Afijn, zijn Engels is prima en de conversatie hapert geen moment. Het ritje van Hamer naar de stek aan de Glomma duurt een dik uur en na de vergunningen te hebben gekocht en de laatste kilometertjes gereden, begint het echt. Voor degenen die het iets zegt: we zaten nabij het plaatsje Opphus, een kleine 20 minuten stroomopwaarts van Rena, op een eilandje in de rivier.
Eerst even het kanootje in elkaar zetten, want we moeten naar een eilandje varen. De waterstand is wat hoog, dus waden kan nu even niet. Peddelen wel. Frame van aluminium buizen in elkaar zetten, de lappen versterkte kunststof ertussen spannen, en ineens tekenen zich dan de vormen af van een ruime kano, met twee goeie zittingen voor relaxed peddelen, dus niet dat wankele getob op het knietje.
Spullen in de kano, uniform aan (= waadbroek en waadschoenen) en dan eerst het geheel nog een paar honderd meter voortslepen over een bospaadje. Een omgevallen boom nemen we met bijna speels gemak, zij het wel ten koste van veel zweet. We trekken de boot er met een paar soepele rukken overheen. Maar dan kunnen we te water. Wonder boven wonder zijn er nauwelijks muggen. Hond aan boord, en dan de paar honderd meter schuin stroomafwaarts naar het eilandje afleggen. Dat eilandje is een kleine 400 meter lang, en pakweg 50 meter breed: het is, kortom, rondom een en al visstek.
Hond: Ments heeft een Siberische husky als huishondje, Kayla, een wijfje van een jaar of 4, met zeer dominante karaktertrekken, wat haar onder deze soort tot een mannetjesputter maakt. Hoewel het getemde dieren zijn, staan ze zeer dicht bij de wolven,wat ook goed aan haar te merken is: ze blaft niet, maar huilt. Goed dat ik Dirk, onze eigen Jack Russell, hier niet bij heb. Ze luistert echter heel goed, zodat we er een perfect waakhondje aan hebben. Dat is ook haar functie bij Ments, want die woont ietwat afgelegen in de bush.
Eerst nog het bivak klaar maken, maar dat is uiterst simpel. We spannen tussen wat boompjes een stuk doek op van pakweg 3 x 3 meter. Daaronder zetten we onze rugtassen en de visspullen.
Ik kijk eens naar de lucht, en hoewel ik niet van poppestront ben, doe ik toch even een schietgebedje dat het niet zal gaan regenen als we onder dat flapje moeten overnachten. Mijn waadkleding mag dan prima in orde zijn, mijn slaapzak heeft geen waterdichte afdekking. Spannend.
Ik kan dan mijn hengel gaan klaar maken. Ments doet eerst nog een rondje over het eiland op te zien of er geen herten rondlopen. Kayla heeft namelijk nog zoveel jachtinstinct dat ze dan echt niet te houden is. Gelukkig, niets van dat al en Kayla kan lekker los haar eigen gang gaan.
Ments komt hier elk jaar enkele keren en kent het dus als zijn broekzak. Deze keer is de waterstand dus wat hoger dan gebruikelijk. Dat betekent dat we een vrij lange rij grote rotsblokken die in een iets dieper gedeelte liggen, niet kunnen bereiken. Dus ook die serie keerstroompjes niet waar zo goed bij te vangen valt. Jammer, maar er is water zat. Er is alleen maar water. En een goed bestand aan vooral vlagzalm, maar ook forel. Ments voorspelt dat we vooral vlagzalm zullen vangen: die reageren altijd op de vlieg. Forel is veel kritischer. Nou, het idee om hier mijn eerste vlagzalm te vangen stemt me buitengewoon vrolijk.
Het eiland ligt behoorlijk in het midden van de rivier, aan weerszijden is een stroomgeul die ruim breed is, en nu ook vrij diep. We kunnen dus helemaal rondom aan de gang, en als we zouden willen, hoeven we elkaar niet eens meer te zien. De gezelligheid maakt dat het zover niet komt; steeds zoeken we elkaar na een anderhalf uur even op voor een praatje.
Voor mij is die anderhalf uur ook wel een goeie grens, want het water stroomt stevig en de bodem daar is niet bepaald geplaveid. Heb je wel eens een schaatstocht van 70 kilometer gemaakt terwijl je maar gewend bent aan 20? Rijdend op hoge noren terwijl je gewend bent aan lage? Nou, zo ga je je met je polder-enkels ook voelen als je maar lang genoeg doorgaat met waden in een stug stromende Glomma met een beetje teveel water. Op een gegeven moment verdwijnt het gevoel compleet uit mijn enkels en het wadend vissen wordt dan wankelend tobben. Ik ben dus ook een keer gestruikeld. Gelukkig was het daar net wat ondieper, dus ik maakte nog net geen water, en wat er nat werd droogde in het late namiddagzonnetje en het briesje vrij snel op. De vliegendozen bleven ook nog net droog.
Kraakhelder is het water. Ook waar we er tot aan het kruis in staan, kunnen we goed de bodem zien. Heel verleidelijk is het dan om naar een steen net iets verderop toe te lopen die net iets ondieper lijkt te liggen. Om dan te merken dat die juist iets dieper ligt. Fata morgana op z’n Noors. Terug dan maar weer, naar waar ik wèl wat beter sta. Het maakt allemaal weinig uit, want de vis verjaag je hier niet gauw.
Avondeten: We komen met wat bivakvoer van de lokale buitensportzaak. Plus wat fruit, en een biertje. Prima kost. En vanavond, zegt Ments, nog een soupertje van vlagzalm. Twee van de vissen die hij inmiddels heeft gevangen heeft hij op een veilige hoogte aan een boomtak gestoken, en die gaan vanavond de pan in.
Eh, vlagzalmen, de pan in? Jazeker, in het pannetje. Noren, mensen: of je nou een half heuvelhillbilly local bent uit Jonasvollen of een welopgeleide cosmopolitische vliegvisser-fysiotherapeut uit Hamar: vis schijn je te vangen als moest je erop overleven, dus oppeuzelen is ook hier de boodschap. Maar eerst nog weer even de rivier op.
Ments blijft kalmpjes doorgaan met vangen. Vlagzalmen, en af en toe een forel. Zoals voorspeld.
En ik? Ik sta nog droog, hoewel ik een keer of 10 beet krijg, en tot drie keer toe de vis aan het wateroppervlak krijg om hem dan alsnog te verspelen. Eentje had ik al vlakbij, een beekforel en ik beging de domheid om mijn vliegenlijn al wat op orde te gaan brengen. Ik hou namelijk niet van rommel. De spanning op de lijn werd dus verwaarloosd en het beest wist zich alsnog los te rukken. Toen was ik een heeeel klein beetje boos op mezelf! Maar de aanbeten bleven toch met een gespreide regelmaat komen, dus ik viste vrolijk en onverdroten verder. Tegen de lamme strompelpoten mag ik de waadstok van Ments lenen. Handig dingetje, zeker voor als je dieper waadt. Voor de verlanglijst dus.
Daar het midden zomer is, kunnen we ook hier heel lang doorgaan met vissen. Echt donker wordt het pas na enen en licht wordt het alweer vanaf een uur of drie. Zo gaat dat als je in die tijd in die noordelijke breedtes zit.
Tegen tienen stoppen we en gaan de vlagzalmen de pan in. Die smaken opperbest. We kletsen nog wat na, met een whiskyborrel als slaapmutsje. Eigenlijk lullen we ons helemaal wezenloos, maar zo rond middernacht gaan we toch plat. Bang om ons anders morgenochtend te verslapen. Ments wou namelijk om een uur of vijf weer het water in.
Die Ments, die snurkt poddorie nog beter dan dat hij vist! Toch vat ook ik de slaap, om dan de volgende ochtend door het zonnetje gewekt te worden. Als eerste. Naast mij snurkt het nog. Echt vroeg is het al niet meer, het loopt tegen zevenen. We zouden om vijf uur al te water gaan, maar vooruit. Het weer lijkt heel aardig en wat wil een Hollander in de Glomma dan nog meer? Ik schiet in het uniform en nog geen kwartier later waad ik alweer door de rivier.
Al vissend kom ik toch een beetje in de buurt van die rij rotsblokken van die keerstroompjes, en ik waag me wat verder die kant uit. De combinatie van stroom en diepte is mij daar echter toch eventjes te gortig. Wel werp ik nog een aantal keren die kant uit, maar hoewel ik het dan wel aan weet te werpen, neemt de stroom de lijn zo direct mee dat daar van serieus vissen toch echt geen sprake is.
Het ontbijt dan. Spiegeleitje. Thee en koffie. We bespreken wat we gaan doen. Ments beveelt me de sedge weer aan en ik volg die raad op. Ik ga ietwat stroomopwaarts, in het diepere water. Door de breedte stroomt het echter rustig, maar wel met kracht. Het wateroppervlak is echter spiegelglad. Regelmatig zie je kringen op het water, en ook op werpafstand. Door zowel links als rechts te werpen is het bereik flink breed, en de kans op vangen navenant goed. Ik begin echter weer moe te worden in de benen en ik durf me niet al te vaak te wenden om linkse met rechtse worpen af te wisselen. Dat kost me zeker kansen, maar ik leg de prioriteit bij overeind te blijven. Af en toe krijg ik een aanbeet, maar ik verlies ze weer steeds.
Dan, tegen elven, besluit Ments te stoppen en de voorbereidingen te gaan doen voor de terugtocht. Hij gaat inpakken en alles naar de kant brengen, en komt dan terug om mij op te pikken.
Daar ik nog steeds de eerste vangst moet maken, besluit hij dat ik maar stug door moet vissen. Dan ook maar met een sedge van hem, zijn eigen vanger. Inderdaad, niet veel bijzonders die vlieg. Ik heb hem nu trouwens thuis, en ik vind het nog steeds niet veel soeps. Inmiddels is ook mijn werparm knap moe en ik merk dat ik moet oppassen om niet een oude blessure weer op te wekken. Ik moet proberen op de techniek te letten, en dan maar wat minder ver werpen. Je hoeft niet per se die kring op 25 meter aan te werpen, de beten komen heus ook van dichterbij.
Pats – Beet! Hee, weer een aanbeet. Leuk. Nu beter? Hangen! En nou zal die poddomme ook echt hangen ook. Hij hangt echt! Gaat goed tekeer, maar ik maak nu geen fouten, ook al ligt er nu zat lijnzooi voor een heel weefkleedje op het water. Redelijke vis en zo te zien een vlagzalm. Ik ga niet weer in de fout om het mooi te willen doen. Ik pak als de sodemieter mijn landingsnetje – zekerheid voor alles. Hup, erin die dinges. Mooi beestje. Ments, die inmiddels terug is, heeft het hele tafereel gezien en op de foto gezet. Zo, tien uur vissen voor één enkele ondermaatse vlagzalm. Ik schat hem zo in en voor mij reden om hem ook gewoon terug te zetten. Maar het is het waard. Ik bekijk hem nog even goed. Mijn voldoening is volkomen.
Dan is het tijd voor de tocht terug, dus nu alle handelingen opnieuw, maar nu in de omgekeerde volgorde: terugpeddelen stroomafwaarts, de boot de kant opslepen en dan weer een paar honderd meter naar de auto. Afbreken, opruimen. In de auto, op de terugweg, blijven we doorgaan met honderduit te kletsen. Ik krijg nog een dvd van hem met daarop werptechnieken voor op begroeid water, van Zweedse vrienden van hem. En een cd met de foto’s. Hij van mij het een en ander aan Belgische bieren voor bij het binden op de winterse avonden. Ik hoop dat zijn opmerking dat ik een volgende keer graag weer mee mag meer is dan de gebruikelijke beleefdheid. Ik heb hem al gewaarschuwd dat ik het zeker zal doen.
Een paar maanden later, weer thuis in Utrecht. Na een extreem drukke periode met mijn werk vlucht ik weer eens een uurtje naar mijn visspulletjes. Zo maar wat rommelen en dan in gedachten in die wereld vertoeven waar geen tijd is.
In mijn vliegenflapje zitten nog de vliegen waar ik mee heb gevist, toen, daar bij Opphus. Sindsdien heb ik de stok niet meer aangeraakt. Wel lag het flapje opengeklapt, zodat de vliegen, het waren er een stuk of 12, vrolijk op staken. Ik vind dat altijd wel een leuk gezicht en je kunt zo weer reconstrueren wat je toen hebt gedaan – voor die ene vlagzalm.
Ik vind dan, opeens, dat het tijd wordt om alles weer terug te doen in de vliegendozen waar ze uit zijn gekomen. Die nimfen daar, en die droge weer ergens anders. Ha, ook die herteharen sedge van Ments maar een plekje geven tussen mijn eigen bindsels. Inderdaad, als ik hem nog eens goed bekijk, het is niet veel bijzonders en ik had hem net zo goed zelf kunnen binden.
O jee, hij zit vast. Wat? Vast?
Ik kijk, en kijk nog eens, en jutter er wat aan, heen en weer: Blijkt die sedge toch een klein, doch verrekte netig weerhaakje te hebben!
Aha, dus komt hier soms een aapje uit het mouwtje? Ik moet maar heel gauw eens iets goed uitpraten met die man …..
P.S. Die sedge zit nog steeds vast in het vliegenflapje. Een knipoog, van een hele erge Noor.