Nu ik mag meedoen aan "Water Natuurlijk", de partij die gaat meebesturen na de komende waterschapsverkiezingen, wordt ik geacht mij in te zetten voor goed viswater. Na de verrassing over de aanpak van alle milieuverdedigers, landschapsbeschermers en natuurliefhebbers, ben ik mijn verantwoording bewust geworden en gaan nadenken over de visser en zijn water. Sportvissers willen goed viswater, dat is toch simpel, nietwaar? Moet je daar nog over nadenken? Maar we kennen toch een aantal categorieën sportvissers? Een waarschijnlijk onvolledig rijtje: karpervissers, wedstrijdvissers, witvissers, snoekbaarsvissers, kunstaasvissers, vliegvissers, recreatievissers, jeugdvissers... En verstaan die allemaal het zelfde onder goed viswater? Nu, ik denk het niet. Karpervissers willen een beetje troebel water, met niet te veel waterplanten en grote karpers. Wedstrijdvissers en witvisvissers willen plantvrijwater, een beetje troebel, twee meter diep, met veel brasem en voorn en weinig roofvis, want die gaan op hun voerplek liggen. Voor snoekbaarsvissers moet er juist veel snoekbaars zijn in wat troebel en diep water, want daar houd die vis wel van.. Recreatievissers willen mooi water, met de mogelijkheid de auto een meter achter zich te parkeren en waar ze rustig in het zonnetje kunnen zitten. Water met goed brasem en voorn en niet te veel waterplanten, dan is het prima. Kunstaas en vliegvissers willen niet te diep, helder en plantenrijk water want daar leeft de ruisvoorn en de snoek. Jeugdvissers willen dicht bij huis kunnen vissen in water met veel voorn, daar waar ze veilig zijn. Dat vinden hun ouders belangrijk. En wat moet het waterschap willen? In de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) staat dat er gewerkt moet worden aan schoner, gezonder en ecologisch rijker water, op straffe van een boete. Afhankelijk van het watertype zijn er normen opgesteld voor de chemische samenstelling: het zuurstof gehalte, fosfaat, nitraat en nog veel meer stoffen, het plankton, de water- en oeverplanten, de insecten en andere kleine beestjes en de visstand.
Nu heeft de OVB, onder andere Ton van der Spiegel, indertijd een relatie tussen de waterplanten, de visstand en de voedselrijkdom vastgesteld. Ik heb die relatie in beeld gebracht met een dubbelgrafiek. De linker verticale as geeft het percentage bodembedekking door waterplanten weer, de rechter verticale as het doorzicht in het water, of wel de mate waarin het water troebel is. Ton heeft toen vier typen visstanden onder scheiden. Als je links begint: het ruisvoorn-snoek type: veel waterplanten, helder water, weinig snoekbaars, brasem en karper. Maar de weinige karper wordt wel heel groot! De vliegvisser en kunstaasvisser zijn hier thuis. Als er meer voedsel beschikbaar komt ontstaat het snoek – blankvoorn visstandtype. Door het afnemen van de waterplanten neemt de groei van de algen toe, waardoor de blankvoorn zich er meer thuis voelt. Er komt ook wat meer brasem die de algeneters (watervlooien) opeet en de bodem omwoelt naar muggenlarven. Het water wordt minder doorzichtig. Het ideale water voor de recreatievisser, mits de auto geparkeerd kan worden, en ook de kunstaasvisser en de vliegvisser kunnen er nog prima uit de voeten. Bij een verdere toename van de voedselrijkdom ontstaat het blankvoorn – brasem type, het ideale water voor de wedstrijdvisser en de karpervisser, als het maar de juiste diepte heeft en de oever geschikt is om elke tien, vijftien meter een visser een plek te geven, liefst een paar kilometer achter elkaar. De hoeveelheid waterplanten is gering, op het kroos na, en de snoek wordt verdrongen door de snoekbaars. Natuurlijk begint dan ook de snoekbaarsvisser geïnteresseerd te raken. Vliegvissers en kunstaasvissers hebben voor dit water weinig interesse, zeker niet voor de laatste categorie: brasem – snoekbaars met doorzicht van 10 tot 30 cm en zonder waterplanten. Overigens is dit de categorie met de meeste vis per hectare van 350 tot 800 kg.
Het waterschap zal de komende jaren hard werken om al het water richting ruisvoorn – snoek te krijgen. Dat zal nooit helemaal lukken, want de bodem en de landbouw zorgen wel dat ons water voedselrijk blijft. Maar dat snoekbaarsvissers, wedstrijdvissers en karpervissers het steeds moeilijker zullen krijgen, lijkt wel duidelijk. Moet ik dan voor hun viswaterbelangen gaan zorgen? Nu wordt ik (misschien) voor vier jaar gekozen, tot en met 2012 dus. Pas in 2015 moet het waterschap aan de normen gaan voldoen, met de mogelijkheid van twee keer zeven jaar uitstel. Dat uitstel is al ingepland door de waterschappen, hoewel het van mij best sneller mag. Ik denk dat het die vier jaar wel overleef, die onvermijdelijke kritiek van de vissers in troebeler water. Er blijft tot 2012 waarschijnlijk genoeg water over voor deze categorieën sportvissers. Maar als vliegvisser zal ik wel behoorlijk verdacht zijn. Jammer, maar ik kan mij mooi verschuilen achter de KRW. En dat vind ik niet erg. Want het wordt hoog tijd dat de waternatuur in ons waterland veel meer aandacht krijgt en gezonder, soortenrijker en voedselarmer wordt.
Paul Blokdijk.